‘Ik geloof dat ik geloof’: zo luidt de titel van een essay dat de Italiaanse postmoderne filosoof Gianni Vattimo in 1995 schreef. Vattimo, van oorsprong katholiek, verdedigt daarin zijn terugkeer naar de Kerk. Zijn voormalige bondgenoten, socialisten en atheïsten, namen het hem zeer kwalijk.
Ik geloof dat ik geloof. In onze postmoderne cultuur is dit een bekende houding. In feite zeg je dat je ergens toe neigt, maar uiteindelijk ga je er niet helemaal voor. Je houdt enige distantie. Je laat ruimte voor twijfel. Je kiest voor een bepaald systeem van zingeving, maar nooit voor de volle 100%, omdat jij je niet in wil voegen in een systeem maar afstand houdt tot de inhoud van het geloof, de uitingen van het geloof of het instituut Kerk.
Geloof en twijfel horen bij elkaar. Vele heiligen hebben dat verwoord. Maar voor hen was er nooit sprake van enige distantie. Zij hebben geworsteld omdat zij zich over wilden geven aan de inhoud van het geloof, de uitingen van het geloof en het instituut Kerk. Deze werden nooit betwijfeld.
In de laatste decennia wordt de ongelovige Thomas tot de kampioen van de twijfel gebombardeerd. Als een apostel al heeft getwijfeld, waarom wij dan niet? Maar Thomas is geen twijfelaar. Hij is een ongelovige, totdat hij tot geloof komt, omdat hij de verrezen Heer mag aanraken. Dan spreekt hij de korte geloofsbelijdenis uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’
Geloven doe je niet vanuit een kritische distantie. Geloven doe je in overgave. Zoals mijn docent systematische theologie zei: ‘Geloven is vertrouwen op datgene wat betrouwbaar is gebleken’.
Ik geloof dat ik geloof. Vattimo heeft zijn kritische distantie niet volgehouden. Uiteindelijk werd hij communist – en atheïst. Geloven is geen spel. Het is ja of nee.
René de Weerd, diaken